Bestemming onbekend
In de stilte van de nacht klinkt de deurbel schel en onheilspellend. Ik haast me in mijn pyjama naar beneden. Als ik de voordeur open, sta ik oog in oog met een man, geheel gekleed in het zwart. Hij neemt zijn hoed af: ‘Wilt u met me meekomen?’
‘Wat heeft dit te betekenen?’ vraag ik.
Het antwoord blijft uit. Hij wenkt gebiedend. Ik vraag hem of ik me mag aankleden en wat spullen kan verzamelen. Hij schudt zijn hoofd en gebaart me nogmaals haast te maken.
In het licht van de straatlantaarns zijn overal schaduwen zichtbaar van zich voortbewegende mensen. Allen lopen dezelfde kant op, mannen, vrouwen en kinderen.
Er is geen verkeer op de weg. De stilte is zo intens en onbehaaglijk dat ik ril. De straten zijn eindeloos leeg. Droom ik?
Na een tocht die uren lijkt te duren, komen we aan bij een verlaten spoorwegstation. Een voor een gaan we door de openstaande poortjes. Mensen drommen samen op het perron. Ik zoek naar informatie over vertrekkende treinen. Tevergeefs.
Er branden geen lichten. Het duurt even voordat mijn ogen gewend zijn aan het donker.
Vanuit een luidspreker blikkert een stem: ‘Wilt u zich alstublieft opstellen in ordentelijke rijen met uw gezicht naar het spoor?’
De massa wordt onrustig. In blinde paniek duwen mensen tegen elkaar aan. Een hand maait fel in mijn gezicht. Dat doet gemeen zeer.
‘Orde, orde,’ vermaant de stem. ‘Gedraagt u zich.’
De menigte murmureert. Een kind huilt hartverscheurend. Een man brult als een gewond dier: ‘Wat is er in godsnaam aan de hand? Waarom hebben we ons in het holst van de nacht als makke schapen laten meevoeren?’ Hij krijgt bijval van de omstanders. ‘Waarom, waarom?’ echoot het overal.
‘Ik gebied u te zwijgen,’ beveelt de stem.
Plotseling waait een ijskoude wind langs het spoor. Niemand durft zich nog te bewegen. De kou dringt via mijn katoenen pyjama door tot diep in mijn botten. Ik huiver en probeer me te warmen aan de mensen die naast me staan. Tevergeefs. Het lijkt alsof ze zijn veranderd in ijsklompen.
Er klinken bazuinen. Ik heb ze nooit eerder gehoord, toch herken ik ze. Klanken van een onaardse schoonheid. Helder, uitnodigend. Even is het perron fel verlicht. Daarna omsluit de duisternis ons weer. Niet het troostende duister van de nacht, maar een sinistere, naargeestige donkerte die je de adem beneemt. Een monster dat je met zijn klauwen bij de strot grijpt.
Dan rollende wielen, het gepuf van een trein die hijgend tot stilstand komt. Onrust deint door de massa, maar niemand beweegt zich.
De stem door de luidspreker voelt als een verlossing: ‘Dit is de laatste trein. U heeft een eenmalige keuze: of u keert terug naar uw oude leven of u stapt in naar een onbekende bestemming. Bedenk goed waarvoor u kiest.’
De menigte spat uiteen. Sommigen verontwaardigd: “wie is verantwoordelijk voor deze misplaatste grap?”; anderen opgelucht “dat werd tijd”.
De meeste mensen rennen weg zonder om te kijken. Een aantal stapt gelaten de trein in; een enkeling blijft dralen op het perron om vervolgens toch nog snel in de trein te stappen.
Ik blijf alleen over. In mijn hoofd raast een wirwar van gevoelens en gedachten. Wil ik terug naar mijn oude leven? Comfortabel en voorspelbaar. Goede baan als manager, een fijn huis met een riante tuin. Ik zal wel gek zijn als ik dit alles achter me laat. En het alternatief? Reizen in een trein met onbekende bestemming. Het noodlot over me afroepen? De geschiedenis tarten? Golven van angst trekken door me heen. Trillend probeer ik me staande te houden.
Een stevige hand op mijn schouder brengt me in het hier en nu. De man met de zwarte hoed knikt me toe. ‘Houd de klok in de gaten. De trein vertrekt over vijf minuten. Als je instapt, mag je de tijd loslaten.’
‘Ik heb niets bij me. Geen geld, geen kleding.’
‘Dat is precies de bedoeling. Op je bestemming zul je alles krijgen wat je nodig hebt.’
Een diepe droefheid bevangt me. Waarom zou ik alles achter me laten? Mijn oude leven trekt aan me met onweerstaanbare kracht. Ik moet terug. Naar mijn familie, mijn vrienden, mijn collega’s. Vooral naar mijn vrijheid.
Alsof de man mijn gedachten leest, zegt hij: ‘Hoe vrij was je eigenlijk echt? Waren het niet de anderen die je keuzes bepaalden?’
Hij neemt de hoed van zijn hoofd en kijkt me indringend aan.
‘En die trein dan? Dan heb ik helemaal geen invloed meer.’
‘Durf je je over te geven? Vertrouw je me?’ vraagt de man.
Hij staat nu op de drempel van het treinportaal. In zijn hand een gouden instrument. De bazuinen klinken opnieuw. Lokkend en dwingend. Net voordat de deuren sluiten, spring ik naar binnen. De trein zet zich in beweging. Tijd en ruimte vervloeien. Een diepe rust daalt bij mij in.
Het liefst nam Abel de trein direct na de spits, dan was de kans om een bekende tegen te komen het kleinst. Onderin zijn bruinleren aktetas heeft hij een paar, zorgvuldig opgevouwen, katoenen tasjes gelegd.
Uitgerekend vandaag hield zijn buurvrouw hem aan de praat. Omstandig vertelde ze hem over de ziekenhuisopname van haar man die was getroffen door een hartinfarct. Abel had de moed niet om haar te onderbreken -dat zou getuigen van weinig medeleven- en zo gebeurde het dat hij de trein van zes minuten over negen miste en moest wachten tot de volgende van zes over half tien.
Het was drukker dan gewoonlijk op het station. De geur van versgebakken pizza drong zijn neusgaten binnen. Hij kokhalsde; wie eet er nu pizza op de vroege ochtend? Hij sprong opzij toen een man met een bezemkar vlak voor hem langs liep. Geërgerd ging hij op zoek naar een rustige plek in de stationsrestauratie. Het zou niet meer goedkomen, wist hij intuïtief. Zijn reisschema was volstrekt in de war.
Wel kwam de volgende trein op een mooi tijdstip: 9.36 uur. In de tijd die hij over had, speelde hij met het getal: 936. De som van de cijfers is achttien. En één plus acht is samen negen. Dat is zijn geluksgetal.
Hij probeerde het op een andere manier: negen keer drie is zevenentwintig. Zevenentwintig plus zes is drieëndertig. Drie keer drie is negen. Wéér een negen. Hij glimlachte. Nog één keer een negen en dan is zijn gemiste trein gecompenseerd.
Negen gedeeld door drie is drie. Drie keer zes is achttien. Eén plus acht is negen.. Hij lachte hardop.
De trein van 9.36 uur arriveerde precies op tijd. Abel liep net zo lang door de wagons tot hij een vrijwel lege coupé vond. Hij zette zijn tas op de plaats naast hem en keek uit het raam.
De trein zette zich in beweging. Hij maakte zijn aktetas open en haalde er een folder uit. Die viel meteen open op de bladzijde met barbiepoppen. Zijn hart klopte wild, toen hij een barbie zag, gekleed in regenboogkleuren, zittend in een koets met een witte eenhoorn ervoor. Vandaag zou ze eindelijk de zijne worden.
Hij fluisterde: ‘Jij bent van mij. Ik heb een plekje voor je vrijgemaakt in de rode koffer, samen met acht van je zusjes. Dan zijn jullie compleet.’
Het leek alsof deze treinreis langer duurde dan anders. De minuten kropen stroperig traag voorbij. Eindelijk was hij op de plaats van bestemming. Abel wachtte tot de laatste mensen waren uitgestapt en verliet de trein.
Op straat keek hij om zich heen of hij geen bekenden zag. Dat was gelukkig niet het geval. Hij liep regelrecht naar de speelgoedafdeling van een bekend warenhuis. Binnen was het fel verlicht. Geluiden van auto’s en treinen op batterijen deden pijn aan zijn oren. Dat zou verboden moeten worden in winkels, dacht hij.
In een van de schappen zag hij haar: de barbie met de regenboogjurk, nog mooier dan in de folder. Ze verdiende een plaats naast Golden Dream Barbie met haar schitterende gouden jurk en witte bontmantel. Hij streelde haar zachtjes. ‘Eindelijk word je van mij,’ fluisterde hij. Hij aaide over de satijnen stof en rilde van genot.
Plotseling een bekende stem: ‘Zo, Abel, wat doe jij hier?’
Het snerpende geluid herkende hij uit duizenden. Het was mevrouw Willemsen. Op zondag zat ze in de kerk één rij achter hem. Ze zong zo luid dat haar stem boven de andere kerkgangers uitkwam. De laatste noot hield ze extra lang aan, soms zelfs langer dan de klanken van het orgel. Na de dienst vroeg ze hem regelmatig of hij de ernst van de boodschap wel had begrepen, terwijl ze misprijzend naar zijn felgekleurde overhemd keek. ‘In het huis van de Here moet je je gepast kleden met gedekte tinten.’
Hij voelde hoe het bloed naar zijn hoofd steeg. Hoe vaak is hij daarmee niet gepest vroeger. Hij had er zijn bijnaam ‘rooie aardappel’ aan te danken, die de jongens hem al jennend nariepen.
‘Eh, ik zoek een cadeautje voor mijn nichtje dat binnenkort jarig is.’
Ga alsjeblieft weg, dacht hij. Je hoort hier helemaal niet te zijn. Dit is mijn wereld, mijn geheim.
‘Wat moet zij met een barbie? Je weet toch zeker wel dat zo’n barbie geen passend geschenk is? Jij zou, als belijdend lid van de kerk, beter moeten weten.’
‘Ik heb er geen verstand van,’ stamelde Abel. ‘Een barbiepop lijkt me juist leuk voor een meisje van negen.’
‘Koop gewoon een goed boek in de Evangelische Boekwinkel. Dat is nog eens een waardevol cadeau. Geestelijk voedsel en geen wufte wereldse ijdelheid.’
Als ze nu niet weggaat, sta ik niet meer voor mezelf in, dacht Abel. Hij verhief zijn stem: ‘Wat een goed idee. Ik ga meteen naar de boekwinkel.’
Zonder te groeten liep hij weg. Tranen welden op, hij was er zo dichtbij en nu zou hij zonder resultaat naar huis moeten. Teruggaan naar de winkel was geen optie. Stel dat hij weer een bekende zou tegenkomen. Als ze ooit achter zijn geheim kwamen, zou zijn wereld instorten.
Zelfs het getal negen had hem niet geholpen vandaag. Deze dag was volledig verpest en er was geen enkele kans meer dat het nog goed zou komen.
Abel koos een plek in de stiltecoupé. Hij pakte een reep melkchocolade uit zijn tas en at deze in zijn geheel op, maar de leegte bleef knagen. De folder met de barbiepoppen verscheurde hij in repen die hij daarna versnipperde in kleine stukjes. Ze dwarrelden door de treincoupé.
De man die schuin tegenover hem zat, doorbrak de stilte: ‘Doe even normaal, jij. Heb je nog nooit van een prullenbak gehoord?’
Beschaamd raapte hij de snippers papier op en stopte ze in een van de katoenen tasjes.
Met gebogen hoofd liep hij naar zijn huis. Mocht iemand het wagen hem aan te spreken onderweg, hij zou in staat zijn deze persoon op de bek te slaan.
“Abel, mensen hebben geen bek maar een mond,’ klonk de stem van zijn moeder. ‘Ga onmiddellijk je mond spoelen met groene zeep.’ Met een klap op zijn hoofd bracht hij de stem tot zwijgen.
Thuisgekomen draaide Abel de deur dubbel op slot en zette de bel uit.
Eindelijk was hij alleen op zijn slaapkamer. Hij nam de rode koffer uit de kast, plaatste hem op zijn bed en opende hem met een sleuteltje. Een voor een drukte hij de barbies tegen zich aan en kleedde ze daarna uit. De kleding legde hij op stapeltjes. Daarna legde hij de barbies terug in de koffer. Naakt.
‘Jullie hebben straf verdiend,’ sprak hij streng. ‘Jullie moeten boeten voor de onzedelijke kleding die jullie droegen. Het is een gruwel voor de Here.’
Hij nam een liniaal van zijn bureau en sloeg ze zo hard op de naakte lijven dat zijn handen er pijn van deden. Daarna liepen de tranen over zijn wangen.
In de spiegel bestudeerde hij zijn gezicht. Bleek, ingevallen wangen, haren in de war. Hoe diep ben ik gezonken, dacht hij, dat ik zelfs mijn eigen barbies mishandel.
‘Het spijt me,’ zei hij. Hij kleedde ze weer aan en zette ze naast elkaar op zijn bureau.
‘Vannacht hoeven jullie niet in de koffer. Ik beloof jullie dat ik opnieuw op zoek ga naar de barbie in de koets. Niemand kan me verleiden een praatje te maken. Deze keer loop ik regelrecht naar het station.’
Hij pakte zijn mobiele telefoon en toetste het nummer van zijn ouders in. ‘Ma, vanavond kom ik niet bij jullie eten. Ja, ik weet dat het donderdag is. Nee, pa hoeft het eten niet bij me langs te brengen.’
Vandaag geen spruitjes, aardappelen, speklapjes en griesmeel toe. Hij werd al misselijk als hij er alleen al aan dacht. ‘Nee, ma, ik ben niet ziek, alleen een beetje moe. Ik ga vanavond niet met jullie mee naar de lezing van dominee Blok.’
Uit een blikken trommel greep hij een paar roze koeken en at een paar happen. De restanten kneep hij met zijn handen fijn. Daarna strooide hij de kruimels uit over de vloer. Hij deed zijn sokken uit en danste met blote voeten over het roze tapijt. Even, heel even was hij volmaakt gelukkig.
In de verte luidde de kerkklok. Hij telde negen slagen. Niemand kon hem dit moment meer afpakken.
© Nel Goudriaan, januari 2023
Jurylid M1
De verzamelaar - "Het verhaal raakt."
Jurylid R
De verzamelaar - "Vermakelijk, goed geschreven verhaal over iemand met een paar flinke problemen. Herkenbare, grappige taferelen zoals met mw. Willemsen in het warenhuis en het telefoongesprek met zijn ouders.
Heel goed verteld in principe, maar er rammelt nog wel wat aan. Qua tijd lijkt dit voor mijn gevoel in de jaren 70/80 te spelen, warenhuizen met autootjes, barbies en treintjes, de invloed van de kerk, de man met de bezemwagen. Zo herinner ik het mezelf ook nog uit die tijd. Maak dit dan duidelijk en functioneel. Verder wordt niet echt duidelijk wat de drijfveren van Abel zijn. Is hij homo en durft hij niet uit de kast te komen? Waarom die obsessie met barbies? Waarom die barbies 'martelen' en dansen op een tapijt van roze koekkruimels? Als dit beter ingekaderd en uitgewerkt wordt, dan zal ook duidelijker worden dat deze man serieuze problemen heeft en dat dit niet alleen maar vermakelijk is om te lezen."
Jurylid F
"De verzamelaar - "Verknipt verhaal, blijft boeiend. Het mag wat mij betreft nog sinisterder en subtiel. Het ligt er allemaal wat te veel bovenop. Het is juist interessant als de lezer (denk ik) zijn best moet doen om te snappen waar alles door komt. Mag wat mij betreft wat meer contrast in zitten"