De grote dag

Met een knallende hoofdpijn wordt hij wakker. 
Zijn moeder bonkt op de deur: ‘GertJan, wakker worden. Straks ben je nog te laat.’
Als hij zijn ogen opent, ziet hij als eerste het zwarte pak met het witte overhemd.
Zijn benen voelen zwaar als lood. Kon hij maar diep onder de dekens duiken.

‘Goedemorgen, jongen,’ zegt zijn vader, vandaag is het de mooiste dag van je leven. Straks zie je je bruid en geven jullie elkaar het jawoord voor Gods aangezicht. Je verlaat je vader en moeder en jullie zullen tot één vlees zijn.’
‘Ik ben liever vegetariër,’ mompelt hij.

Het huwelijk

De organist trekt alle registers open: de muziek dreunt de kerk binnen.
Psalmgezang zwelt aan, uit volle borst zingen de feestgangers:
‘Heft uwe handen naar omhoog ...’
De stem van de dominee dondert over ‘valse verleidingen des vleses’ en over ‘de smart van het baren van kinderen.’
GertJan hoort alles gelaten aan. Hij kijkt opzij naar zijn bruid. Haar anders zo bleke gezicht kleurt zachtroze. Haar jurk glanst. Vol verwachting glimlacht ze naar hem.
Tranen wellen op, Liesbeth is een lieve meid, die een betere man verdient dan hij.

Hij draagt haar over de drempel. Het witte tweepersoons donsdekbed wacht.

Huwelijksnacht

‘GertJan, help je me even met het losmaken van mijn rits?’
In het schemerlicht ziet ze er adembenemend mooi uit. Als de jurk op de grond ligt, is de betovering verbroken. Er staat een mollige, bleke vrouw. Hij aait over haar armen, haar huid rimpelt. Rond en slap voelt ze aan. Heel anders dan zijn strakke, puntige barbiepoppen.
De lallende woorden van zijn ooms echoën: ‘Eindelijk word je een echte kerel.’ ‘Vannacht gaat het gebeuren’ ‘Geef haar van Jetje.’

Hij trekt zijn pyjama aan en kruipt bij haar in het tweepersoonsbed. Behoedzaam tast hij haar naaktheid af.

Morgen


‘Trek het je niet aan, GertJan,’ had ze gezegd na zijn gestuntel. ‘Het was een enerverende dag, het komt allemaal wel goed.’

Hij weet wel beter nu, het is ijdele hoop.

‘Als je eenmaal een vrouw in je armen sluit, verdwijnen die tegennatuurlijke gevoelens, die de Here een gruwel zijn, als sneeuw voor de zon,’ zei ouderling Klaassen, die hij in vertrouwen nam.


Tussen het woelen door teisterden onrustige dromen zijn nacht. Beelden van het schoolkamp trokken voorbij: Peter en hij liggend in de tent, zijn strakke lijf, zijn krullen, zijn lach.


‘Kom je, GertJan? Ons eerste ontbijt samen.’