De Deense filosoof Søren Kierkegaard beweerde:
“Het belangrijkste in een werkelijke gemeenschap is dat iedereen daarin enkeling durft te zijn.”
Dat lijkt eenvoudiger dan het is, want de mens is van nature een kuddedier. Er is moed voor nodig om als eenling de kudde te verlaten.
Wie durft – wanneer er bijvoorbeeld een collega wordt gepest- op te staan en de pesters een halt toe te roepen?
Wie durft zijn angst te overwinnen en af te wijken van de heersende mode?
Toch kan een gemeenschap alleen maar sterk zijn als ze bestaat uit krachtige autonome individuen. Dan geldt de wet: het geheel is meer dan de som der delen.
Zo’n groep is ook in staat zwakke en dolende schapen te beschermen.
“Menigte betekent onwaarheid,” schreef de filosoof Søren Kierkegaard. Anders gezegd: “Om de waarheid te ontdekken wordt vereist: afzijdigheid van de kudde.”
Voortgedreven door de kudde kan het schaap zijn eigen geblaat niet meer onderscheiden van de rest. Als het schaap de kudde verlaat, moet het eerst wennen aan zijn unieke stemgeluid. Als de bescherming van de kudde ontbreekt, is het koud en eenzaam.
Maar de zoektocht naar grazige weiden en stille wateren wordt ruimschoots beloond.
Het schaap voelt zich bevrijd van het luide, eentonige geblaat van de groep.
Dan rest het verlangen de kudde weer op te zoeken. En te hopen dat er meer schapen hun eigen weg hebben gevonden.
In de veelkleurige gemeenschap is er aandacht voor de enkeling.
De lerares Frans kijkt me doordringend aan, terwijl ze zegt:
‘Waarom ligt de vertaling van het thema dat ik heb opgegeven niet op jouw tafel?’
‘U kijkt verkeerd.’
‘Hoe ik ook kijk, ik zie geen thema.’
’Juist, u ziet geen thema.’
’Je bent me een verklaring schuldig.’
’Moet ik verklaren dat, wat u niet ziet, ook werkelijk niet bestaat?’
‘Eh ….?’
’Geen thema is ook een thema: namelijk een thema dat er niet is.’
‘Dit noem ik raaskallen. Mijn geduld met jou is op.’
‘Je rascale, tu rascales, il rascale, nous rascalons, vous rascalez, ils rascalent.’
‘Geen thema leidt tot leeghoofdigheid.’
‘En dat is nu precies wat ik nodig heb: een leeg hoofd, dat openstaat voor creativiteit. Zonder voorgekauwde thema’s.’
‘Eruit!’
De zee draagt zilver op haar golven. Fel schijnt de zon; de hemel is strakblauw. Op het strand draagt een vader zijn dochtertje hoog in de lucht. Ze kraait het uit van plezier. Drie broertjes bouwen samen een groot kasteel.
Een man en een vrouw: zij in tankini, hij in een lange zwembroek, staan innig gearmd stil op het strand. Twee vrouwen liggen languit op een handdoek te blakeren. Olie, heel veel zonnebrandolie op hun huid. In de verte werpen vissers hun netten uit.
Dan verschijnt zij: gekleed in een zwarte boerkini. Ze waadt als een koningin door de zee. Twee kinderen dartelen om haar heen.
‘Mama, heeft die mevrouw het niet heel warm?’ vraagt een meisje met heldere stem.
’Ouwe taaie,
laat je broek maar waaien,
want er zit geen elastiek meer in.’
zingt ze. Gilles zong dit lied vaak plagend voor haar.
De anderen aan de ronde tafel staren voor zich uit.
‘Goedemorgen, mevrouw Glimmen, wat zijn we vrolijk,’ klinkt de stem van zuster Joke. ‘U treft het: we gaan naar de badkamer. Het is douchedag vandaag.’
Als het warme water langs haar lijf stroomt, danst ze weer met Gilles in de golven. Hij tilt haar omhoog en vangt haar op. Hij kust haar met zoute lippen.
…
‘We zijn weer klaar. Snel aankleden en dan naar de koffietafel.’
Vanuit de verte ziet ze hem lopen in de gang: haar Gilles. Natuurlijk laat hij haar niet in de steek.
Op de zolder na is het huis leeg. De geluiden in de kamer klinken hol. Kaal zijn de muren. Hier woonden en leefden ze. Hier bracht ik mijn jeugd door. Het is stil, ijzingwekkend stil zonder hun aanwezigheid. Ik kijk naar buiten: het is herfst en de bomen kleuren goudbruin.
“Prachtig hè, die tinten, net een schilderij,” hoor ik haar zeggen.
Ik loop de trap op naar de zolder. Baan me een weg door het spinrag en zie stoffige dozen. Dan valt mijn oog op de cassetterecorder. Ik neem hem mee naar beneden; er zit nog een bandje in. Koorgezang vult de lege kamer. Ik hoor mijn vader meezingen: “Lichtstad met de paarlen poorten.”
Even, heel even is hij terug.
Weer komt Karel thuis met een kegel
Hij ploft neer op de bank
Uit zijn mond walmt de stank
Geen uitzondering maar een regel
Lodderig staart hij me aan
Zijn haar is verward
Zijn geest is verstard
Niet bewust van mijn bestaan
Op zijn schoot het bord met macaroni
Luid smakkend en ongegeneerd
wordt het voedsel door hem verteerd
Zijn gezicht lijkt steeds meer op een tronie
Ik kijk naar zijn foto op de kast:
slank, charmant, vol levenslust
lippen die me hebben gekust
handen die me hebben betast
Blijven of gaan, slikken of stikken
Wikken, wegen, besluiteloos
Beurtelings verdrietig of boos
Dan hoor ik hem plotseling hikken.
Het doek valt. Nu is het genoeg
‘Wegwezen, verdwijn naar de kroeg.’
Lang geleden leefde er een jongen met een extreem lange neus in de vorm van een kegel. Hij liep altijd kromgebogen over straat. Vooral wat beneden hem was, kon hij goed ruiken. Hij rook hondenpoep, kauwgom en zweetvoeten. Beter wist hij niet.
Op een dag rook hij een bijzondere geur: bedwelmend zoet met een kruidig aroma. Midden op straat stond hij stil. Hij snoof diep en voor het eerst sinds tijden keek hij omhoog. En daar stond zij: oogverblindend mooi maar vooral adembenemend welriekend. In zijn enthousiasme stootte hij met de punt van zijn neus tegen haar buik.
Onmiddellijk kromp de kegelneus tot normale proporties.
‘Mijn prinses,’ stamelde hij, ‘jouw lichaam is een paleis vol geuren. Mag ik daarin wonen?’
Op een zaterdag zat hij opeens op het bankje, gekleed in een keurig driedelig pak. De drie zwervers die er hun dagelijkse hoeveelheid bier dronken, leken hem niet op te merken. Uit een plastic tas kwamen twee flessen wijn, een kurkentrekker en een glas tevoorschijn.
Hij schonk de wijn in en begon te drinken. Hij zat daar ongeveer twee uur en vertrok weer. Daarna bleef hij elke week komen en het drinkritueel herhaalde zich. Niemand wist wie hij was. Nooit sprak hij een woord.
Op een dag verscheen zij: ze trok hem aan zijn arm en schreeuwde dat hij moest meekomen. Hij liet zich als een lam meevoeren.
Xantippe is uit haar graf verrezen, dacht ik, terwijl ik ze nakeek.
Het is stil herfstweer als ik mijn geboortedorp binnenrijd. Het zonlicht schijnt door de bomen en laat de bladeren schitteren in oranje, gele en rode tinten. Het dorp heeft één lange straat, die in het midden wordt gescheiden door een kruispunt. Aan de westzijde loopt een lange vaart. De oostzijde bestaat uit weilanden en bossen.
Ik zet mijn auto aan de kant en ga te voet verder. De koeien staan nog buiten in dit jaargetijde. Ze staren dromerig in de verte. Ik loop langs een oude schilderswerkplaats; de verf is afgebladderd.
Dan nader ik zeven kleine witte huizen, de enige aan de oostzijde. In het middelste huis woonde hij: de buurjongen en klasgenoot die slechts twaalf jaar oud mocht worden.
Het was herfst. We zochten beukennootjes en tamme kastanjes in het bos. Met zijn vijven: Johan was er die dag niet bij. Eigenlijk was ik stiekem een beetje blij daarom. Een echte pestkop kon hij soms zijn.
Thuis, aan tafel hoorde ik dat hij ziek was. In de keuken fluisterden mijn ouders. Ik verstond alleen: ‘Hoofdpijn, hele erge hoofdpijn.’ En daarna waren ze extra bezorgd om mij. Waarom, begreep ik later pas.
Er ging een week voorbij. De dag waarop hij stierf, stormde het. De bomen veranderden in kale voorbodes van de winter. De grond lag bezaaid met dorre bladeren. In het voorjaar zouden er nieuwe knoppen ontspruiten. Zonder hem. Voor het eerst besefte ik dat het leven eindig was.
Voor allerlei vormen van verslaving, bijvoorbeeld alcoholisme, drugs- en gokverslaving bestaan er afkickprogrammma’s, ontwenningsklinieken en alle mogelijke vormen van hulp. Dit alles bestaat niet voor de aandachtsjunk, die met recht tot de verslaafden kan worden gerekend. Ook hij is immers wanhopig, niets en niemand ontziend, op zoek naar zijn dagelijkse dosis.
In tegenstelling tot andere verslavingen, die zich vooral afspelen in donkere holen, treedt de aandachtsjunk het liefst in het volle licht. Hij schroomt niet te marchanderen, manipuleren en te misleiden. Als het maar het gewenste resultaat oplevert: aandacht.
Het lijkt erop dat deze verslaving de laatste jaren toeneemt, zowel irl als op het internet. Het zou interessant zijn om eens gedegen onderzoek te verrichten naar de oorzaken en gevolgen.
Zolang er water uit de kraan blijft stromen
Zolang er winden waaien door de bomen
Zolang er mussen tjilpen in de tuinen
Zolang er bladeren ruisen in de kruinen
Zolang mijn voeten in de aarde staan
Ben jij niet ver bij mij vandaan
Zolang er vossen slapen in hun holen
Zolang er schapen door de weiden dolen
Zolang de witte waterlelie bloeit
Zolang de wilde kamperfoelie groeit
Zolang mijn voeten in de aarde staan
Ben jij niet ver bij mij vandaan
Zolang de boerenzwaluw zuidwaarts vliegt
Zolang een moeder teer haar eerstgeborene wiegt
Zolang er druiventrossen aan de wijnstok hangen
Zolang de perenbomen rijpe vrucht ontvangen
Zolang mijn voeten in de aarde staan
Ben ik niet ver bij jou vandaan