· 

Mijn bijdrage aan de coverslam tijdens boekpresentatie Wisselplaats Greetje Kruidhof

Ik begin met het eerste gedicht dat bij mij de liefde voor de poëzie aanwakkerde:

 

Gebed aan het vuur

 

Vrome vuur, breng in mij over

 uwen duur en toover;

 ik ben een leege schuur,een loover,

een landweg op het middaguur,

een afgezette passagier,

eenin beslag genomen koffer,

 offer-

 dier.

 

Gerrit Achterberg, Verzamelde Gedichten p.281 Amsterdam Querido's Uitgeverij MCMLXXIX

 

De lerares Nederlands (een nichtje van Gerrit Achterberg) las het voor in de tweede klas van de middelbare school. Pubers waren we, die over onze tafels hingen met hun slungelige lichamen.

Ik ontdekte toen:

  • dat poëzie meer is dan een verhaal op rijm
  • dat beelden kunnen spreken,  je kunnen rakern
  • dat je een gedicht niet hoeft te begrijpen om het mooi te vinden.

Wat is poëzie?

 Remco Campert verwoordde het als volgt in dit poëticale gedicht

Hij las het voor tijdens de Nacht der Poëzie 2014 in Utrecht.

Zie hier de video-opname van zijn optreden)

 

Poezie is een daad

 

Poëzie is en daad 

van bevestiging. Ik bevestig  

dat ik leef, dat ik niet alleen leef. 

 

Poëzie is een toekomst, denken  

aan volgende week, aan een ander land, 

aan jou als je oud bent.  

 

Poëzie is mijn adem, beweegt 

mijn voeten, aarzelend soms, 

over de aarde die daarom vraagt.

 

Voltaire had pokken, maar 

genas zichzelf door o.a. te drinken 

120 liter limonade: dat is poëzie. 

 

Of neem de branding. Stukgeslagen 

op de rotsen is zij niet werkelijk verslagen,  

maar herneemt zich en is daarin poëzie. 

 

Elk woord dat wordt geschreven 

is een aanslag op de ouderdom. 

Tenslotte wint de dood, jazeker, 

 

maar de dood is slechts de stilte in de zaal 

nadat het laatste woord geklonken heeft. 

De dood is een ontroering. 

 

Remco Campert  Uit: Het huis waarin ik woonde  De Bezige Bij. 1955 

 

Het meest aangrijpende gedicht over de dood  vind ik Het graf te Blauwhuis  van Gerard Reve:

 

Graf te Blauwhuis

voor buurvrouw H. te G.

 

Hij rende weg, maar ontkwam niet,

en werd getroffen, en stierf, achttien jaar oud.

Een strijdbaar opschrift roept van alles,

maar uit een bruin geëmailleerd portret

kijkt een bedrukt en stil gezicht.

Een kind nog. Dag lieve jongen.

 

Gij, die koning zijt, dit en dat, wat niet al,

ja ja, kom er eens om,

Gij weet waarom het is, ik niet.

Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat?

 

Gerard Reve

 

Ik eindig met een gedicht van Ingmar Heytze, dat ik heel mooi vind:

 

Voorr de liefste onbekende      

 

Wie van ons twee heeft de ander bedacht? 

Paul Eluard

 

Wat ben ik blij dat ik je nog niet ken.

Ik dank de sterren en de maan

dat iedereen die komt en gaat

de diepste sporen achterlaat, behalve jij,

dat jij mijn deuren, dicht of open,

steeds voorbijgelopen bent.

 

Het is maar goed dat je me niet herkent.

Kussen onder straatlantaarns

en samen dwalen door de regen,

wéér verliefd zijn, wéér verliezen,

bijna sterven van verdriet

dat hoeft nu allemaal nog niet.

 

Ik ben nog niet aan ons gehecht.

Ik kijk bepaald niet naar je uit.

Neem de tijd, als je dat wilt.

Wacht een maand, een jaar,

de eeuwigheid en één seconde meer,

maar kom, voor ik mijn ogen sluit.

 

Ingmar Heytze Uit: Het ging over rozen. Amsterdam, Uitgeverij Podium, 2002.