Ongewenst Bezoek

 Brutaal streek de vink neer in de top van de kastanjeboom, recht boven het nest van een eksterpaar dat daar ieder jaar terugkeerde.

‘Wegwezen. Dit is onze plek,’ kraste het ekstermannetje. Zijn snavel pikte venijnig tegen de tak waarop de vink zat.

‘Leven en laten leven,’ zong de merel. ‘Er is ruimte genoeg in deze tuin. Hoe meer zielen, hoe meer vreugd.’

De vink trok zich nergens iets van aan en zette het op een zingen. Onophoudelijk, met aan het einde van elke strofe de vinkenslag.

Mokkend staakten de eksters hun verzet. Niet zonder een laatste gekwetter: ‘Wij zijn de oudste bewoners. Dat afschuwelijke gezang van de vink is hemeltergend.’

‘Stop toch eens met klagen. Jullie hebben hier de mooiste plek. Neem nu de mussen: zij wonen met zijn allen in een simpele heg. De koolmees leeft in een hortensiastruik.’ De merel trilde van verontwaardiging.

De harmonie in de paradijselijke tuin was verstoord. Het scheelde dat er voldoende voedsel was. Wormen in overvloed en elke avond een wolk van muggen. Niemand hoefde gebrek te lijden. Soms kwamen de spreeuwen langs. Ze vraten zich vol, maar bleven gelukkig niet hangen.

 

Na een tijdje herstelde het evenwicht zich min of meer. Niet dat de eksters zich hadden neergelegd bij de komst van hun bovenbuurman. ‘Onze buurt heeft minder aanzien gekregen bij de komst van zo’n schreeuwlelijk.’

‘Moet je horen wie het zegt,’ fluisterden de mussen. ‘Het gezang van de vink klinkt vele malen mooier dan het gekras van die eksters.’

De anders zo verlegen koolmees kwam tevoorschijn. ‘Dat eksterpaar heeft kapsones. Ze hebben geen innerlijke beschaving, het zijn ordinaire praatjesmakers. De vink laat zich tenminste niet ringeloren door die twee.’

‘Goed gesproken,’ zong de merel.

Intussen werd het voller en voller in de tuin, zeker nadat de buren hun tuinen betegeld hadden. Steeds meer vogels nestelden zich in de kastanjeboom en de struiken raakten overvol. Het was regelmatig een gevecht om de beste takjes en de sappigste wormen.

De vink was de eerste die het hardop uitsprak: ‘Onze tuin is vol.’

‘Eens,’ kwetterden de eksters. Ze vergaten voor het gemak even dat ze hadden besloten de vink te negeren.

De merel bleef hetzelfde lied zingen als altijd. ‘Als we allemaal een beetje inschikken is er ruimte genoeg.’

‘Doe niet zo naïef, merel. Ze vreten ons voedsel op en pikken onze ruimte in.’ Dreigend vlogen de eksters op haar af.

 

De sfeer werd grimmig. Om het minste of geringste barstten de ruzies los. Ze pikten elkaars wormen af en vochten om een pissebed. Het gezang van de merel klonk steeds minder vrolijk.

 

Op een mooie namiddag in mei kwamen ze aangevlogen: knalgroene vogels met grote rode haaksnavels. Ze maakten een oorverdovende herrie en namen plaats in de kastanjeboom, alsof ze er al jaren woonden.  De eksters waren zo verbluft dat ze voor even  hun snavels hielden.

‘Wat moeten jullie hier?’ riep de vink tenslotte.

Een luidkeels gekrijs was het antwoord. De vreemde vogels weken niet van hun plaats. Pas toen de nacht voorbij was, verdwenen ze met dezelfde snelheid als waarmee ze gekomen waren.

‘Gelukkig, die zijn weg,’ tjilpten de mussen opgelucht vanuit de heg.

‘Deze vreemde vogels horen hier niet. We kunnen ze niet eens verstaan.’ De vink, nam een vette worm in zijn bek.

‘We moeten iets doen, voordat het helemaal uit de hand loopt,’ kraste het ekstermannetje opgewonden.

‘Het is voor het eerst dat hij het woord “we” in de bek neemt.’ De mussen lachten besmuikt. ‘Hij leert het nog eens.’

‘Waar had je aan gedacht?’ vroeg de koolmees. Zijn wangen kleurden rood van opwinding. Eindelijk hoorde hij erbij en mocht hij zijn mening geven.

‘We gaan de grenzen sluiten voor vogels die hier niet horen. Om te beginnen voor de gifgroene vogels die hier alleen maar komen om van ons voedsel mee te eten. Ook de spreeuwen zijn niet meer welkom. Als jullie allemaal meehelpen, bouwen we een muur van takken om de tuin. Dan is het duidelijk dat er grenzen zijn.

‘Dit kunnen jullie niet maken,’ riep de merel, ‘het luchtruim is vrij voor iedereen.’

‘Ja, de lucht wel, maar deze tuin is overvol. Een stukje verderop zijn er tuinen in overvloed. Laten ze daar maar heengaan.’

‘Wij zijn hier altijd gastvrij geweest en dat zou ik graag zo willen houden.’ De merel keek rond, zoekend naar steun van andere vogels. Niemand deed zijn bek open. De koolmees verstopte zich in zijn hortensiastruik.

‘Je hoort het, merel, niemand hier deelt jouw mening. Zoek maar een andere tuin.’ 

‘Dat zal ik zeker doen. In deze sfeer kan ik mijn lied niet langer zingen. Vaarwel.’

Bedroefd vloog de merel weg zonder nog één keer om te kijken.

 

Na het vertrek van de merel veranderde er ogenschijnlijk weinig. Gezamenlijk bouwden ze aan het grenshek. De eksters en de vink stonden op wacht om vreemde vogels weg te jagen.  De sfeer verhardde, nu de lieflijke zang van de merel ontbrak. De eensgezindheid versplinterde snel en de dagelijkse ruzies keerden terug. De vogels hadden het zo druk met zichzelf dat ze niet merkten dat er nieuwe buren gekomen waren. Met een huisdier. 

 

Volkomen onverwacht sprong een rode kater in de heg, zette zijn klauwen in een musje en nam het in haar bek. Verstijfd van schrik bleven de anderen op hun plek.

Pas nadat de kat verdwenen was, sprak de ekster: ‘We zijn in groot gevaar. Er zit niets anders op dan zo snel mogelijk te vluchten naar een andere tuin.’

‘Waar vind je die zo gauw?’ Vertwijfeld keek de vink in het rond.

‘Ach, er zal toch wel ergens een plekje voor ons zijn,’ sprak de ekster zelfverzekerd.

Het was een poosje angstaanjagend stil.

De koolmees doorbrak de stilte met piepende stem: ‘Wat, als andere vogels ook hekken om hun tuinen hebben gebouwd?’

‘We hebben geen keus. Hier moeten we weg.’

Een grote zwerm vogels verliet de tuin. Op weg naar een onbekende bestemming. 

De vink was de laatste die vertrok.

In de verte klonk de droeve zang van een merel.

 

 Verhaal is geselecteerd voor de bundel "Tolerantie - hoezo?' van de Gorcumse Literatuurprijs 2023

Hufters


Hufters

‘Nee, mijnheer Dubois, we kunnen uw dochter niet eerder vrij geven. Het hek is van de dam, als we hieraan beginnen.’ 
‘Ik heb er anders hard genoeg voor gewerkt en weiger op Schiphol in de rij te staan tussen het plebs’ 
Het mens tegenover me trekt haar wenkbrauwen op. Wat denkt ze wel, dat omhooggevallen directeurtje van een basisschool. Ze bazelt nog wat over regels van de inspectie en boetes van de leerplichtambtenaar. Geen probleem, die betaal ik gewoon. Peanuts, die paar honderd euro.

‘Kom Juliette, mama wacht buiten op ons  in de BMW. De koffers zijn al gepakt.’ 
Ik trek Juliette mee uit haar groep vriendinnen. Ze protesteert: ‘Ik wil gewoon naar school. De laatste dag voor de vakantie mogen we spelletjes meenemen.’
‘Haha, dan lig jij in een subtropisch zwembad. Veel leuker, toch?’ 

Wat een idioten op de weg. Denkt zo’n kerel in een Peugeootje me te kunnen passeren? Ik leer hem een lesje. Even dicht op zijn bumper kleven en toeteren.
Nu maar verder op de derde baan, ik mag toch wel enig voordeel hebben van mijn snelle auto. Wat een geluk dat we een dag eerder op vakantie gaan dan het gewone volk. Het scheelt ook nog eens in de vliegprijs. Dat geld besteed ik liever aan een kistje goede wijn.
‘Papa, wil je muziek van ‘Kinderen voor kinderen’ opzetten?’
‘We zitten hier niet in de chrêche. Ga maar met je IPad spelen en doe je oordopjes in. Dan hoef ik dat gejengel niet aan te horen.’
n de spiegel zie ik het chagrijnige gezicht van Juliette. Dat kind is ook nooit tevreden. 

Gelukkig kan ik een parkeerplek vlakbij het vliegveld bemachtigen. Nu even relaxen in de aankomsthal.
Wat is dit? Er staat een hele lange rij. Zeker een of ander evenement. Ik maan mijn vrouw en dochter door te lopen.
‘Hé, hufter, achteraan in de rij aansluiten. Dat moeten wij ook,’ schreeuwt iemand uit het publiek.
Wat denken ze wel, mij mijn welverdiende vakantie af te pakken? Straks missen we het vliegtuig nog.
Ik loop door en trek Juliette en mijn vrouw mee.
Nu begint dat kind ook nog eens te huilen. ‘Houd daarmee op. Doorlopen!’ 

Bij de incheckbalie staat zo’n juffrouwtje de boel te regelen. ‘Rustig blijven, mensen, dan gaat het allemaal het snelst.’ 
Ze vraagt me om mijn paspoort. 
‘Geef mijn paspoort even,’ zeg ik tegen mijn vrouw.
‘Dat heb je zelf.’ 
Mijn glanzende koffer klapt open. Iemand loopt met vieze schoenen over een van mijn maatpakken.
Wat een hufters heb je toch.

De verzamelaar

 

Het liefst nam Abel de trein direct na de spits, dan was de kans om een bekende tegen te komen het kleinst. Onderin zijn bruinleren aktetas heeft hij een paar, zorgvuldig opgevouwen, katoenen tasjes gelegd.

Uitgerekend vandaag hield zijn buurvrouw hem aan de praat. Omstandig vertelde ze hem over de ziekenhuisopname van haar man die was getroffen door een hartinfarct. Abel had de moed niet om haar te onderbreken -dat zou getuigen van weinig medeleven-  en zo gebeurde het dat hij de trein van zes minuten over negen miste en moest wachten tot de volgende van zes over half tien.

Het was drukker dan gewoonlijk op het station. De geur van versgebakken pizza drong zijn neusgaten binnen. Hij kokhalsde; wie eet er nu pizza op de vroege ochtend? Hij sprong opzij toen een man met een bezemkar vlak voor hem langs liep. Geërgerd ging hij op zoek naar een rustige plek in de stationsrestauratie. Het zou niet meer goedkomen, wist hij intuïtief. Zijn reisschema was volstrekt in de war.

Wel kwam de volgende trein op een mooi tijdstip: 9.36 uur. In de tijd die hij over had, speelde hij met het getal: 936. De som van de cijfers is achttien. En één plus acht is samen negen. Dat is zijn geluksgetal.

Hij probeerde het op een andere manier: negen keer drie is zevenentwintig. Zevenentwintig plus zes is drieëndertig.  Drie keer drie is negen. Wéér een negen. Hij glimlachte. Nog één keer een negen en dan is zijn gemiste trein gecompenseerd.

Negen gedeeld door drie is drie. Drie keer zes is achttien. Eén plus acht is negen.. Hij lachte hardop.

 

De trein van 9.36 uur arriveerde precies op tijd. Abel liep net zo lang door de wagons tot hij een vrijwel lege coupé vond. Hij zette zijn tas op de plaats naast hem en keek uit het raam.

De trein zette zich in beweging. Hij maakte zijn aktetas open en haalde er een folder uit. Die viel meteen open op de bladzijde met barbiepoppen. Zijn hart klopte wild, toen hij een barbie zag, gekleed in regenboogkleuren, zittend in een koets met een witte eenhoorn ervoor. Vandaag zou ze eindelijk de zijne worden.

Hij fluisterde: ‘Jij bent van mij. Ik heb een plekje voor je vrijgemaakt in de rode koffer, samen met acht van je zusjes. Dan zijn jullie compleet.’

Het leek alsof deze treinreis langer duurde dan anders. De minuten kropen stroperig traag voorbij. Eindelijk was hij op de plaats van bestemming. Abel wachtte tot de laatste mensen waren uitgestapt en verliet de trein.

Op straat keek hij om zich heen of hij geen bekenden zag. Dat was gelukkig niet het geval. Hij liep regelrecht naar de speelgoedafdeling van een bekend warenhuis. Binnen was het fel verlicht. Geluiden van auto’s en treinen op batterijen deden pijn aan zijn oren. Dat zou verboden moeten worden in winkels, dacht hij.

 

In een van de schappen zag hij haar: de barbie met de regenboogjurk, nog mooier dan in de folder. Ze verdiende een plaats naast Golden Dream Barbie met haar schitterende gouden jurk en witte bontmantel. Hij streelde haar zachtjes. ‘Eindelijk word je van mij,’ fluisterde hij. Hij aaide over de satijnen stof en rilde van genot.

Plotseling een bekende stem: ‘Zo, Abel, wat doe jij hier?’

Het snerpende geluid herkende hij uit duizenden. Het was mevrouw Willemsen. Op zondag zat ze in de kerk één rij achter hem. Ze zong zo luid dat haar stem boven de andere kerkgangers uitkwam. De laatste noot hield ze extra lang aan, soms zelfs langer dan de klanken van het orgel. Na de dienst vroeg ze hem regelmatig of hij de ernst van de boodschap wel had begrepen, terwijl ze misprijzend naar zijn felgekleurde overhemd keek. ‘In het huis van de Here moet je je gepast kleden met gedekte tinten.’

Hij voelde hoe het bloed naar zijn hoofd steeg. Hoe vaak is hij daarmee niet gepest vroeger. Hij had er zijn bijnaam ‘rooie aardappel’ aan te danken, die de jongens hem al jennend nariepen.

‘Eh, ik zoek een cadeautje voor mijn nichtje dat binnenkort jarig is.’

Ga alsjeblieft weg, dacht hij. Je hoort hier helemaal niet te zijn. Dit is mijn wereld, mijn geheim. 

‘Wat moet zij met een barbie? Je weet toch zeker wel dat zo’n barbie geen passend geschenk is? Jij zou, als belijdend lid van de kerk, beter moeten weten.’

‘Ik heb er geen verstand van,’ stamelde Abel. ‘Een barbiepop lijkt me juist leuk voor een meisje van negen.’

‘Koop gewoon een goed boek in de Evangelische Boekwinkel. Dat is nog eens een waardevol cadeau. Geestelijk voedsel en geen wufte wereldse ijdelheid.’

Als ze nu niet weggaat, sta ik niet meer voor mezelf in, dacht Abel. Hij verhief zijn stem: ‘Wat een goed idee. Ik ga meteen naar de boekwinkel.’

Zonder te groeten liep hij weg. Tranen welden op, hij was er zo dichtbij en nu zou hij zonder resultaat naar huis moeten. Teruggaan naar de winkel was geen optie. Stel dat hij weer een bekende zou tegenkomen. Als ze ooit achter zijn geheim kwamen, zou zijn wereld instorten.

Zelfs het getal negen had hem niet geholpen vandaag. Deze dag was volledig verpest  en er was geen enkele kans meer dat het nog goed zou komen.

 

Abel koos een plek in de stiltecoupé. Hij pakte een reep melkchocolade uit zijn tas en at deze in zijn geheel op, maar de leegte bleef knagen. De folder met de barbiepoppen verscheurde hij in repen die hij daarna versnipperde in kleine stukjes. Ze dwarrelden door de treincoupé.

De man die schuin tegenover hem zat, doorbrak de stilte: ‘Doe even normaal, jij. Heb je nog nooit van een prullenbak gehoord?’

Beschaamd raapte hij de snippers papier op en stopte ze in een van de katoenen tasjes.

 

Met gebogen hoofd liep hij naar zijn huis. Mocht iemand het wagen hem aan te spreken onderweg, hij zou in staat zijn deze persoon op de bek te slaan. 

“Abel, mensen hebben geen bek maar een mond,’ klonk de stem van zijn moeder. ‘Ga onmiddellijk je mond spoelen met groene zeep.’ Met een klap op zijn hoofd bracht hij de stem tot zwijgen.

Thuisgekomen draaide Abel de deur dubbel op slot en zette de bel uit.

Eindelijk was hij alleen op zijn slaapkamer. Hij nam de rode koffer uit de kast, plaatste hem op zijn bed en opende hem met een sleuteltje. Een voor een drukte hij de barbies tegen zich aan en kleedde ze daarna uit. De kleding legde hij op stapeltjes. Daarna legde hij de barbies terug in de koffer. Naakt.

‘Jullie hebben straf verdiend,’ sprak hij streng. ‘Jullie moeten boeten voor de onzedelijke kleding die jullie droegen. Het is een gruwel voor de Here.’

Hij nam een liniaal van zijn bureau en sloeg ze zo hard op de naakte lijven dat zijn handen er pijn van deden. Daarna liepen de tranen over zijn wangen.

In de spiegel bestudeerde hij zijn gezicht. Bleek, ingevallen wangen, haren in de war. Hoe diep ben ik gezonken, dacht hij, dat ik zelfs mijn eigen barbies mishandel.

‘Het spijt me,’ zei hij. Hij kleedde ze weer aan en zette ze naast elkaar op zijn bureau.

‘Vannacht hoeven jullie niet in de koffer. Ik beloof jullie dat ik opnieuw op zoek ga naar de barbie in de koets. Niemand kan me verleiden een praatje te maken. Deze keer loop ik regelrecht naar het station.’

Hij pakte zijn mobiele telefoon en toetste het nummer van zijn ouders in. ‘Ma, vanavond kom ik niet bij jullie eten. Ja, ik weet dat het donderdag is. Nee, pa hoeft het eten niet bij me langs te brengen.’

Vandaag geen spruitjes, aardappelen, speklapjes en griesmeel toe. Hij werd al misselijk als hij er alleen al aan dacht. ‘Nee, ma, ik ben niet ziek, alleen een beetje moe. Ik ga vanavond niet met jullie mee naar de lezing van dominee Blok.’

Uit een blikken trommel greep hij een paar roze koeken en at een paar happen. De restanten kneep hij met zijn handen fijn. Daarna strooide hij de kruimels uit over de vloer. Hij deed zijn sokken uit en danste met blote voeten over het roze tapijt. Even, heel even was hij volmaakt gelukkig.

In de verte luidde de kerkklok. Hij telde negen slagen. Niemand kon hem dit moment meer afpakken.

 

© Nel Goudriaan, januari 2023

 

Jurycommentaren VvdM  februari 2023

 

Jurylid M1

 

De verzamelaar - "Het verhaal raakt."

 

Jurylid R

 

De verzamelaar - "Vermakelijk, goed geschreven verhaal over iemand met een paar flinke problemen. Herkenbare, grappige taferelen zoals met mw. Willemsen in het warenhuis en het telefoongesprek met zijn ouders.

Heel goed verteld in principe, maar er rammelt nog wel wat aan. Qua tijd lijkt dit voor mijn gevoel in de jaren 70/80 te spelen, warenhuizen met autootjes, barbies en treintjes, de invloed van de kerk, de man met de bezemwagen. Zo herinner ik het mezelf ook nog uit die tijd. Maak dit dan duidelijk en functioneel. Verder wordt niet echt duidelijk wat de drijfveren van Abel zijn. Is hij homo en durft hij niet uit de kast te komen? Waarom die obsessie met barbies? Waarom die barbies 'martelen' en dansen op een tapijt van roze koekkruimels? Als dit beter ingekaderd en uitgewerkt wordt, dan zal ook duidelijker worden dat deze man serieuze problemen heeft en dat dit niet alleen maar vermakelijk is om te lezen."

 

Jurylid F

 

"De verzamelaar - "Verknipt verhaal, blijft boeiend. Het mag wat mij betreft nog sinisterder en subtiel. Het ligt er allemaal wat te veel bovenop. Het is juist interessant als de lezer (denk ik) zijn best moet doen om te snappen waar alles door komt. Mag wat mij betreft wat meer contrast in zitten"